;NL Weerspreuken LANGUAGE=UTF8 IMAGE=Holiday_days-b.gif COMMENT=Bijgewerkt 09.7.2012 ;Paasperiode Es-7We =Schijnt op Aswoensdag de zon, dan wordt het een goed appeljaar ;Note=aswoensdag Es-7We =Zoals het weer is op Aswoensdag, zo blijft het de hele vastentijd Es-7We =Sneeuwt het op Aswoensdag, dan sneeuwt het nog veertig keer en regent het, dan regent het de hele week Es-2Su =Palmzondag helder en klaar, brengt een vruchtbaar jaar Es-2Su =Met Palmzondag zonneschijn, moet een goed teken zijn Es-2Dy =Goede Vrijdag regen, is Gods zegen Es-2Dy =Op Goede Vrijdag regen, brengt de boer geen zegen Es-2Dy =Als het op Goede Vrijdag regent, is het gehele jaar gezegend Es =Dondert het op Pasen bloken, zal het de hele zomer spoken Es =Groene Pasen, witte Kerst Es =Komt Pasen begin April, dan valt de vriezeman stil Es =Pasen heel vroeg, het goede weer vroeg Es =Pasen in maart, dan trekt het weer een slechte kaart Es =Pasen in maart, voor het jaar niks waard Es =Zo de wind met Pasen waait, zo waait hij tot Pinksteren Es+6Mo =Als het op de kruisdagen regent, is een goede oogst gezegend ;Note=1e Kruisdag, maandag voor OHH {e} Es+6Tu =Als het op de kruisdagen regent, is een goede oogst gezegend ;Note=2e Kruisdag, dinsdag voor OHH {e} Es+6We =Als het op de kruisdagen regent, is een goede oogst gezegend ;Note=3e & laatste Kruisdag, woensdag voor OHH {e} Es+6Th =Als het op Hemelvaartsdag regent, regent het veertig dagen of tien zondagen Es+6Th =Op Hemelvaart regent het, al waren het maar 3 druppels Es+8Su =Een Pinkster regen, geeft zelden regen ;Note=Pinksteren Es+8Su =Regen met Pinksteren geeft meer stro dan koren, de vruchten vallen voor ze rijp zijn maar de regen geeft schoon vlas Es+8Su =Natte Pinksteren, vette Kerstmis, heldere Pinksteren, dorre Kerstmis Es+8Su =Rijpe aardbeien met Pinksteren, dan ook een goed wijnjaar Es+8Su+1Dy =Regent het op Pinkstermaandag, dan regent het 7-zondag ;Januari 01.1. =Al wat komt voor nieuwjaarsdag, is nog geen winter afslag 01.1. =Als Nieuwjaarsnacht is stil en klaar, beduidt dit vast een heel goed jaar 01.1. =Draagt nieuwjaarsdag een sneeuwwit kleed, dan wordt de zomer zeker heet 01.1. =Met Nieuwjaar lengt de dag zolang het haantje kraaien mag 01.1. =Nieuwjaarsnacht schoon en klaar, voorspelt een vruchtbaar jaar 01.1. =Schijnt de zon op nieuwjaar, dan geeft dat een goed appeljaar 01.1. =Valt op 1 januari sneeuw, die in negen dagen niet verdwijnt, ligt hij negen weken naar het schijnt 02.1. =Hetzelfde als op Sint Markaar, wordt het weer in september duf of klaar 02.1. =Op de dag van Sint Markaar, staat dikwijls herfstweer klaar 02.1. =Met nieuwjaar lengt de dag, Zoveel een haantje kraaien mag 03.1. =Wie op Sint-Genoveva snoeit, Zijn boomgaard overmachtig bloeit 04.1. =Vriest het op de elfde nacht, zes weken vorst wordt dan verwacht 05.1. =Wanneer er geen sneeuw ligt, delft de grote groene specht meer mieren 05.1. =Nevel in januari ontstaan, Brengt een natte lente ons aan 06.1. =Als het Driekoningen is in't land, komt de vorst in het vaderland 06.1. =Als het op Dertiendag vriest, 't vriest dertien weken lang 06.1. =Als het vriest op Driekoningendag, dan vriest het dertien weken lang 06.1. =Als 't Driekoningen is in 't land, komt de vorst in 't vaderland 06.1. =De Driekoningen doen de dagen lengen, en de nachten strengen 06.1. =Met Driekoningen lengt de dag zoveel een geitje springen mag 06.1. =Met Driekoningen zal het zijn, dat de dagen langer zijn 06.1. =Zoals de wind op Drie Koningen staat, staat hij bijna het hele jaar 06.1. =Met Drie Koningen lengen de dagen een haneschreeuw 06.1. =Op Drie Koningen zijn de dagen gelengd, gelijk een ruiter op z'n peerd sprengt 07.1. =Met Driekoningen lengt de dag, Zoveel een geitje springen mag 08.1. =Geen dag is er zo koud en grijs, Die de heggemus brengt van de wijs 09.1. =Draagt deze maand een sneeuwwit kleed, Dan is de zomer zeker heet 10.1. =Sint Agato zonneschijn, veel koren en wijn 10.1. =In Louwmaand mag het vriezen stenen uit de grond; De boer en zal niet kniezen, maar vindt het heel gezond 11.1. =Als ik januari was, Ik deed de ketel boven 't vuur vervriezen 12.1. =Als de kat in januari in de zon ligt, Dan kruipt ze in februari achter de kachel 13.1. =Geeft Sint Hilarius zonneschijn, weldra zal het kouder zijn 13.1. =Als het op Hilarius vriest, de boer zes weken niest 13.1. =Vriezende januari, natte februari, Droge maart, regenachtige april 14.1. =Geeft Sint-Hilarius zonneschijn, Dan zal 't weldra kouder zijn ;Note=?13.1. 15.1. =Heden zijn de zes donkere weken voorbij; Geef de arme een duit, een druppel en een pannekoek 15.1. =Sint Pauwel is de eerste der drie harde koppen 16.1. =Geeft januari sneeuw en vorst, Vaak de boer veel granen dorst 16.1. =Wast het graan in januaar, Dan is de zomer in gevaar 17.1. =Als het vriest op Sint Antonius, dan dooit het op Sint Sebastiaan (20.1.) 17.1. =Als Sint Antonius komt met hoog water, z’n hoofd wordt hard later 17.1. =Antonius en Sebastiaan (20.1.), komen met het hardst van de winter aan 17.1. =Maakt Sint Teunis de brug (het ijs), Sint Sebastiaan (20.1.) slaat ze stuk 17.1. =Met Sint Antonius lengen de dagen zoveel als het eetmaal van een monnik 17.1. =Sint Anteunis komt over met hoog water, of met een hard hoofd 17.1. =Sint Anthonius schoon en helder, vult het vat en ook de kelder 17.1. =Sint Antone met zijn varken, zoete naam Sebastiaan, koud en kil is't in de kerken en bevroren ligt de baan 17.1. =Sint Antonius heeft een hard hoofd, of een natte staart. 17.1. =Sint Antoon en Sint Sebastiaan (20.1.) komen met het hardste van de winter aan 17.1. =Sint Antoon en Sint Sebastiaan (20.1.), hebben nog harde koppen aan 17.1. =Sint Teunis is een ijsmaker, of een ijsbreker 17.1. =Wil de winter nog winnen, hij moet met Sint Antoon beginnen 18.1. =Sint Petrus stoeltje koud, wordt nog veertien dagen oud 18.1. =Sint Pieterstoel bevroren, een droog jaar geboren 18.1. =Staat Sint Pieters' stoel te Rome in de sneeuw of in het nat: d'r staat een vochtig jaar te komen, het kan niet missen dat 19.1. =Geeft Sint Sulpitius schoon ijs, dan is de lente goed en wijs 20.1. =Als het vriest op Sint Sebastiaan dan is het op 2 februari met de vorst gedaan 20.1. =Fabiaan en Sebastiaan doen het sap in het hout gaan 20.1. =Maakt Sint Teunis de brug (het ijs), Sint Sebastiaan slaat ze stuk 20.1. =Met Sint Sebastiaan komt de winter aan, of het is gauw met hem gedaan 20.1. =Met Sint Sebastiaan, komen harde koppen aan 20.1. =Sabastiaan die het were maakt, doet het vriezen dat het kraakt 20.1. =Sabastiaan was geen kniezer, maar blijft een grote vriezer 20.1. =Sint Antoon (17.1.) en Sint Sebastiaan komen met het hardste van de winter aan 20.1. =Sint Antoon (17.1.) en Sint Sebastiaan, hebben harde koppen aan 20.1. =Sint Basje is een hard gastje 20.1. =Sint Fabiaan en Sint Sebastiaan doen het sap in de bomen gaan 20.1. =Sint Sebastiaan, die 't were maakt, doet het vriezen, dat het kraakt 20.1. =Meeuwen op het land, storm op de hand 20.1. =De dagen lengen; Op nieuwjaar een haneschree, Op driekoningen een hertesprong, Op Sebastiaan een vol uur 21.1. =Als Agnes en Vincentius (22.1.) komen, begint men ’t wintervuur te schromen 21.1. =Nieskruid of nieswortel, het Sint-Agneetkruid, de kerstroos, bloeit 22.1. =Als Agnes (21.1.) en Vincentius komen, begint men ’t wintervuur te schromen 22.1. =Sint Vincentius met zonneschijn, geeft veel koren en ook veel wijn 22.1. =Is 't op Sint Vincentius zonneschijn, zo zal er in de schuren koren zijn 23.1. =Januari en veel regen is voor de boerenstand een zegen 23.1. =Is januari nat, Ledig blijft het korenvat 24.1. =Als januari stof maakt, Dan groeit het koren als een eik 25.1. =Als Paulus zijn kapje in het droge draagt, dan wordt het een goed tarwejaar 25.1. =Als Sint Paulus bekeert, draait de wortel om in den eerd 25.1. =Is het op Sint Paulus schoon en klaar, dan brengt het een gezegend korenjaar 25.1. =Is het op Sint Paulus sneeuw of regen, dan komt een mager jaar ons tegen 25.1. =Is Sint Paulus klaar, wacht dan een heel goed jaar 25.1. =Met Sint Paulus' Bekering legt de ekster haar eerste stek 25.1. =Op Sint Paulus bekering stijgt de winter te paard of breekt hij zijn nek met 'n reuzenvaart 25.1. =Sint-Paulus' Bekeringhe met zonneschijn, is goed voor vruchten, koren en voor wijn 25.1. =Met Sint-Paulus Bek legt de ekster haar eerste stek. En 't is nog geen mei, of ze legt haar eerste ei. 26.1. =De grote bonte specht zoekt haar roffelboom 27.1. =Dansen de muggen in januaar, Dan wordt de boer een bedelaar 28.1. =In januari veel regen, weinig snee, Doen bergen, dalen en bomen wee 28.1. =Als 't in januari dondert, Wees voor ziekten niet verwonderd 29.1. =Als de schaatsliefhebbers op Sint Sulpitius op de schaats staan, zal het weer in 't voorjaar van slag zijn 29.1. =Geeft Sint Sulpitius schoon ijs, dan is de lente goed en wijs 29.1. =Brengt men ons thans sterke vorst, Dan lijden wij 's zomers noch honger noch dorst 29.1. =Geeft januari een sneeuwtapijt, Dan zijn we gauw de winter kwijt 30.1. =Dooien op Sint Aldegonde, vult de kelder met een vloed van zonde 30.1. =Sint Valerius en Sint Aldegund hebben het op kou gemunt 31.1. =Geeft januari koude en droge dagen, Dan zal in februari de sneeuw u plagen ;Februari 01.2. =Morgen is er nooit een vrouwke zo arm, Of ze maakt haar panneke warm 02.2. =`t met lichtmis waait en stormt, is de lente reeds gevormd! 02.2. =Als de Lichtmissen door de sneeuw gaan, gaan de koeikens vroeg naar de wei 02.2. =Als de zon met Lichtmis op de toren schijnt, wordt het een goed bijenjaar 02.2. =Als er met Lichtmis de zon door de boomgaard schijnt, zal het een goed appeljaar zijn 02.2. =Als er storm en regen op Lichtmis is, hoe mooier het voorjaar is 02.2. =Als er te Lichtmis druppeltjes aan de doornhagen hangen, is 't schoon vlas te wegen 02.2. =Als het op Lichtmis stormt en de sneeuw komt vallen, dan wacht de tijd niet een lentelied te schallen 02.2. =Als Lichtmis komt met blommen, zal Pasen met sneeuw en ijs kommen 02.2. =Als met Lichtmis ’t zonnekenbrandt, komt er schaarste op het land 02.2. =Als met Lichtmis de doornbloem lekt, dan drinken vetweiders wijn 02.2. =Als met Lichtmis de doornhagen likken, zullen de korenkarren kwikken 02.2. =Als met Lichtmis de kaarskes door de sneeuw lopen, gaan de koeikes vroeg naar de wei 02.2. =Als met Lichtmis de zon door de boomgaard schijnt, zal het een goed appeljaar zijn 02.2. =Als met Lichtmis de zon op het misboek schijnt, is het een teken dat de winter verdwijnt 02.2. =Als met lichtmis de zon schijnt door `t hout, is `t nog geruime tijd koud! 02.2. =Als met Lichtmis de zon schijnt op de toren, krijgt men nog zoveel sneeuw als tevoren 02.2. =Als met Lichtmis de zon schijnt op Gods autaar, dan is 't een goed bijenjaar 02.2. =Als met Lichtmis de zon schijnt, gaat de vos nog zes weken naar zijn hol terug (winterslaap) 02.2. =Als met Lichtmis 't zonneke brandt, komt er schaarste op het land 02.2. =Als op Lichtmis de schijnt door het hout, dan is ’t nog wel zes weken koud 02.2. =Als op Lichtmis de zon op de kaarsen schijnt, dan mogen de boeren wel klagen 02.2. =Als op Lichtmis de zon schijnt door het hout, dan is het nog wel zes weken koud 02.2. =Brengt Lichtmis wolken en regen mee, is de winter voorbij en komt niet meer 02.2. =Drupt er met Lichtmis de hagedoorn, dan is het een goed jaar voor het koren 02.2. =Geeft Lichtmis klaverblad, met Pasen sneeuw op het pad 02.2. =Lichtmis donker met regen en slijk, maakt de boeren rijk 02.2. =Lichtmis duister en donker, maakt de boer tot jonker 02.2. =Lichtmis helder en klaar, geeft een goed bijenjaar 02.2. =Lichtmis helder en klaar, maakt de boer tot bedelaar 02.2. =Lichtmis helder en klaar, twee winters in een jaar 02.2. =Lichtmis helder, de boer in de kelder 02.2. =Lichtmis klaar, goed roggejaar 02.2. =Lichtmis schoon en klaar, geeft alleen een vruchtbaar korenjaar 02.2. =Lichtmis, vroeg de zon aan de toren, dan gaat al het vlas verloren 02.2. =Met Lichtmis doet de metselaar één oog open, ziet hij zonneschijn, hij doet dat ene oog weer dicht 02.2. =Met Lichtmis triestig weer, is goed voor boer en heer 02.2. =Met Lichtmis valt de sneeuw op een warme steen 02.2. =Schijnt de zon met Lichtmis hel, komt vaak vorst nog streng en hel 02.2. =Schijnt de zon op Lichtmis er komt meer ijs dan er reeds lag 02.2. =Schijnt met Lichtmis de zon door de toren, komst er nog net zoveel kou na als van tevoren 02.2. =Zolang de leeuwerik voor Lichtmis zingt, zolang na Lichtmis zijn lied niet klinkt 02.2. =Zont de das zich op Lichtmis vol, dan kruipt hij vier weken terug in zijn hol 02.2. =Als er storm en regen op Lichtmis is, hoe mooier het voorjaar is 02.2. =Te Lichtmis valt de sneeuw op een warme steen 02.2. =Heb voor 't weder goede moed als de storm thans woedt 02.2. =«Soo veel daeghen als den Leeuwerik voor Vrouwe Lichtmis singht, swijght hij daer nae» (1648) 03.2. =Als het op Blasius regent en waait, zeven weken lang de wintermolen draait 03.2. =Blasius en Urbaan zonder regen, geeft een goede wijnzegen* 03.2. =Blasius is een koud manneke, Apollonia (09.2) een koud vrouwke 03.2. =Geeft Sint Blazius een zege, dit behoedt u voor keelpijn terdege 03.2. =Sint Blazius wind en wazius 03.2. =Blasius op, Blasius nere, Blaast hij nog, Ik blaze were 04.2. =Geeft februari een klaverblad, in maart bedekt de sneeuw uw pad (Sint Veronica) 04.2. =Op Sint-Veroontje, Verplant uw boompje 05.2. =Het weer van Agathe is het weer van Beate (29.7.) 05.2. =Komt er regen op Sint Agatha bij, dan komt er veel gras in de wei 05.2. =Sint Agatha brengt een dik pak sneeuw 05.2. =Water op Sint Agatha is melk in de boterkarn 06.2. =Sint-Amaan doet het zaaikleed aan, Sint-Machuit doet het uit. (24.11.) 06.2. =De Heilige Dorothee waadt graag door de snee 06.2. =Sint Dorethee brengt meestal sneeuw mee 07.2. =Op Romaldus storm en blazen, zal in mei het vee doen grazen 07.2. =Februari en wintert nooit zo fel, Of zij geeft drie schone dagen wel 07.2. =Regen in kortemaand, Vries in maartemaand. (Zuid-Vlaanderen) 08.2. =Al is de Sprokkel nog zo fel, zij heeft haar drie zomerse dagen wel (Sint Johannes van Matha) 09.2. =’t Is voor de oogst bijzonder goed, als’t op Sinte Appolonia waaien doet 09.2. =Appolonia komt binnen met witte hoed, of met een hoge vloed! 09.2. =Blasius (03.2.) is een koud manneke, Apollonia een koud vrouwke 09.2. =Voor de oogst is het altijd goed, als Sint Apollonia het waaien doet* 09.2. =Als de doornboom lekt, drinken de vetweiders wijn 10.2. =Is februari nat en koel, dan is juli dikwijls heet en zwoel (Sint Scholastica) 10.2. =Op Februari tien, houdt de winter voor gezien 10.2. =Veel te vroege lente geeft brood zonder krenten 11.2. =Is februari zacht, dan brengt de lente vorst bij nacht (Sint Meingold) 11.2. =Als de hagen likken, Zullen de koornwagens kwikken 12.2. =Op Sint Gertruid komt de warmte de grond uit 12.2. =Helder en klaar, Geeft een vruchtbaar roggejaar 13.2. =Sint Amaan, trekt het zaaikleed aan 13.2. =Als 't kort maandeke te veel op maarte trekt, De boer een scheve muile trekt 14.2. =Dooi op Sint Valentijn, doet veel water in de wijn 14.2. =Is het bos met Sint Valentijn in het wit gehuld, dan zijn weiden en akkers met vreugde vervuld 14.2. =Is het klaar op de dag van Sint Valentin, dan vriest het rad van de watermolen in 14.2. =Met Sint Valentinus de akkers nog wit, komen de planten laat, dat is gewis 14.2. =Zonneschijn op Sint Valentijn geeft goede wijn 14.2. =Een donkere februari maakt een goede oogst 14.2. =Dits de dach van Sente-Valentine, Op dien dach kiesen de voghelkens hare ghenoeten in den woude 15.2. =Februari nat, vult schuur en korenvat (Sint Jovita & Sint Faustinus) 15.2. =De grote lijster zit reeds te tierelieren Op de toppen van hoge populieren 15.2. =Februari mist, Hooi in de kist 16.2. =Sint Angilbert is nooit zo goed, of het vriest 'n voet en sneeuwt 'n hoed 16.2. =Sprokkel komt verklaren, Dat men hout en kool moet sparen 16.2. =In februari sneeuw en regen, Betekenen goddelijke zegen 17.2. =Klaar weer op Sint Silvijn, het kan nog twee maanden winter zijn 18.2. =Als in februari de muggen zwermen, moet ge in maart uw oren wermen (Sint Bernadette) 18.2. =Geeft februari klaverblad, Pasen dekt met sneeuw uw pad 19.2. =Is februari kil en nat, hij brengt ons koren in het vat (Sint Koenraad van Piacenza) 19.2. =Ruwe wind in februaar Duidt steeds op een vruchtbaar jaar 20.2. =Schijnt morgenrood ze tegen, dan dreigt februari met regen (Sint Eleutherius) 20.2. =Blijft de storm in februari raar, Beschut u in april voorwaar! 21.2. =In februari ziet de boer liever een hongerige wolf dan een man in hemdsmouwen (Sint Milburga) 21.2. =Is februari zacht en stil, dan komt de noordenwind in april (Sint Petrus Damianus) 21.2. =Zoet water in de korte maand is niet gelijk 't betaamt 21.2. =De boer die zegt 't en mag niet zijn, Het doet plezier aan het venijn 22.2. =Aan Sint Pieter gaan drie mooie dagen vooraf, als dat niet zo is dan komen ze eraan 22.2. =De nacht van Sint Pieters’ stoel duidt aan hoe veertig dagen ’t weer zal staan 22.2. =Is de nacht voor Sint Pieter zacht, dan komt er in mei geen vorst meer 22.2. =Petrus Stoel heft de lente aan, de zomer brengt ons Sint Urbaan (25.5.) 22.2. =Sint Pieter maakt of breekt het ijs 22.2. =Vriest het op Sint Pieter in de winter, veertig dagen blijft nog die winter 22.2. =«Als Sint-Pieter sijne stoel plant, Dan commen d' oyvaers weer in 't land.» (1636) 23.2. =In de korte maand regen, Is vette en brengt zegen 01.3.-5Dy =Als Sint Matthijs geeft sneeuw en ijs, dan kan men verwachten, het zal vriezen nog veertig nachten ;Note=schikkeljaar 25.2. anders 24.2. 01.3.-5Dy =Als Sint Matthijs geeft sneeuw en ijs, kan men verwachten, dat het zal vriezen nog veertig nachten ;Note=schikkeljaar 25.2. anders 24.2. 01.3.-5Dy =Op Sint Matthijs strijden vier winden, welke wint, heerst het hele jaar ;Note=schikkeljaar 25.2. anders 24.2. 01.3.-5Dy =Op Sint. Matthijs breekt het ijs, en als bij geen ijs ontmoet het daarna vriezen doet ;Note=schikkeljaar 25.2. anders 24.2. 01.3.-5Dy =Sint Matthijs breekt het ijs vindt hij op het water geen brug, dan heeft hij die brug op de rug ;Note=schikkeljaar 25.2. anders 24.2. 01.3.-5Dy =Sint Matthijs breekt het ijs, maar wil het ijs niet breken, dan vriest het nog zes weken 01.3.-5Dy =Sint Matthijs brengt sap in het rijs, en maakt of breekt het ijs ;Note=schikkeljaar 25.2. anders 24.2. 01.3.-5Dy =Sint Matthijs geen ijs, einde maart met paard en kar op 't ijs ;Note=schikkeljaar 25.2. anders 24.2. 01.3.-5Dy =Sint Matthijs vindt ijs, of brengt ijs ;Note=schikkeljaar 25.2. anders 24.2. 01.3.-5Dy =Sint Matthijs werpt een hete steen in het ijs ;Note=schikkeljaar 25.2. anders 24.2. 01.3.-5Dy =Als 't kort maandeke teveel op Maarte trekt, de boer een scheve muile trekt (Sint Walburgis)* ;Note=schikkeljaar 25.2. anders 24.2. 01.3.-4Dy =Regen in Sinte Walburgisnacht, heeft de kelder steeds volgebracht ;Note=schikkeljaar 26.2. anders 25.2. 01.3.-4Dy =Roept de steenuil al zo vroeg, De boer bekijkt reeds zijn ploeg ;Note=schikkeljaar 26.2. anders 25.2. 01.3.-3Dy =Regen in februari is mest op de akker (Sint Porphyrius) ;Note=schikkeljaar 27.2. anders 26.2. 01.3.-3Dy =Is februari kil en nat, Ze brengt koren in het vat ;Note=schikkeljaar 27.2. anders 26.2. 01.3.-2Dy =Gaan de mieren al aan 't garen, Wachten u vorst en koude nachten ;Note=schikkeljaar 28.2. anders 27.2. 01.3.-1Dy =Maakt februari een brugge sterk en straf, maart breekt het weder af (Sint Romanus) ;Note=schikkeljaar 29.2. anders 28.2. 01.3.-1Dy =Sint Romanus hel en klaar, wijst ons op een vruchtbaar jaar ;Note=schikkeljaar 29.2. anders 28.2. 01.3.-1Dy =« De cauw was so groot vroegh ende laete Dat den wijn in de gelaesen vervroor » (1564) ;Note=schikkeljaar 29.2. anders 28.2. 29.2.%1904,4 =Op schrikkeldag gaat de zon vaak overstag ;Maart 01.3.+1Nm =De maartse nieuwe maan, brengt kwaad weer aan ;Note=nieuwe maan maart 01.3. =Op de eerste maart, zegt men welkom aan den kwikstaart 01.3. =Regent het op Sint Albinus dat het giet, dan doet de boer dat veel verdriet 01.3. =Sint Albijn verandert suiker in azijn 02.3. =Sint Job heeft een echte bonen kop 02.3. =Wie bonen wil eten, moet Sint Job niet vergeten 02.3. =Wie bonen wil winnen, moet op Sint Job beginnen 02.3. =Plonsen en duikelen eend en gans, dan is er voor regen kans 02.3. =Sneeuw en hagel, regen en wind, Daarvan is maart een vrind 03.3. =Als het dondert op Sint Cunegond, einde van de winter in de grond 03.3. =Een schepel stof in maart, Is een krone waard 04.3. =Een natte maart, Is weinig waard 05.3. =Regen op Sint Adriaan, laat niets meer droog staan 05.3. =Op Sint-Adriaan laat de hagel geen grasje staan 06.3. =Met maartse sneeuw de was gedaan, Drijft alle vlekken naar de maan 07.3. =Smoor te maerte is vloed te meie. (Zuid-Vlaanderen) 07.3. =Nooit is maart zo goed, of 't sneeuwt een volle hoed 08.3. =Maartse buien die beduien, Dat de lente aan komt kruien 09.3. =Sint Francisca schiet er uit, en gooit meestal de sneeuw er uit 09.3. =Ciske, Ciske, schei er uit, En schud al dienen brol niet uit 10.3. =Als het met de "40" niet vriest, de winter nog lange kniest! 10.3. =Als vorst de Veertig Martelaars brachten, dan houden zij die veertig nachten 10.3. =Op de dag van de 40 martelaren regen, ook mooie dagen, minstens zeven 10.3. =Zoals het nu met de Veertig Ridders weent, het nog veertig dagen wederkeert 10.3. =Zoals het weer in de Veertig Martelaars vindt, zo blijft het veertig dagen met zijn wind 11.3. =Voor hen die hem goed verstaan, De tjiftjaf roept weer zijn eigen naam 11.3. =Een droge maart, Is een zomer te paard 12.3. =Is het weer op Sint Gregorius dol, dan kruipt de vos reeds uit zijn hol; Maar is hij schoon en zonder vlagen, hij schuilt nog veertien dagen 12.3. =Op Sint Geertrui komt de warmte de grond uit 12.3. =Vriest het op Sint Geertrui, dan vriest het nog veertig dagen 12.3. =Zo de wind staat op Sint Gregorius, staat hij nog veertien dagen 12.3. =Zo de wind staat op Sint Gregorius, zo staat hij nog veertig dagen 12.3. =Zonneschijn op Sint Geertrui duidt op een goed jaar, vorst op een slecht 13.3. =Danst het lammetje in maart, April vat het bij zijn staart 14.3. =De eerste donder bromt, als Sint Mathilde komt 14.3. =Sinte Mathilde komt uit drie hoeken, met hagelstenen bakt zij koeken 15.3. =Een koekoeksroep ter helft van maart, Is voor de boer een daalder waard 16.3. =Wat maart niet wil, Dat neemt april 17.3. =Op Sinte Geertruid komt de warmte de grond uit 17.3. =Sint Geertruid, die mooie bruid, blaast de snijder de kaars uit 17.3. =Vriest het op Sint Geertruid, de winter is in 40 dagen niet uit 18.3. =Maartse wind en aprilse regen, Beloven voor mei de grootste zegen 19.3. =Als 't helder is op Sint Jozefdag, men een goed jaar verwachten mag 19.3. =Een schone Sint Jozef geeft een goed jaar 19.3. =Is het mooi en zondervlagen, schuilt Sint Jozef nog veertien dagen 19.3. =Sint Josef helder en klaar, geeft licht een vruchtbaar jaar 19.3. =Sinte-Jozef sta ons bij, of de winter gaat niet voorbij 19.3. =Sint-Jozef schoon en goed, een vruchtbaar jaar verhopen doet 19.3. =Zoals de wind waait op Sint-Jozef, zo waait hij het hele jaar 19.3. =Maartse sneeuw is beer op 't vlasland 20.3. =Hoor je de koekoek op 20 maart, doof dan maar gauw de haard 20.3. =Op Sint Joachimsdag komen dikwijls sjaal en vuur van pas 20.3. =Op Sint-Jonas komt dikwijls nog vuur van pas 21.3. =Het begin van de lente, is niet altijd rijst met krenten 21.3. =Met zuidenwind op Sint Benooi, neemt het weer een goede plooi 21.3. =Op Sint Benedictus de wind in het noorden, dan staat hij daar zes weken 21.3. =Sint-Benooi, de wind uit noord, blaast zo nog zeven weken voort 21.3. =Wind uit noord op Sinte-Benuut, ge zijt voor zeven weken gekluut 22.3. =Veel wind in maart, Geeft appels in de gaard 23.3. =Fluit de merel goed, dan zit zijn wijfje op het broed. 23.3. =Als het dondert in de lente, wordt de meivis geboren 24.3. =Een maart met een lange staart, Brengt spek en pens in de haard 25.3. =Al brengt Maria Boodschap lente in het land, koude krijgt nog vaak de overhand 25.3. =Met Maria Boodschap schoon en helder weer voor zonsopgang betekent een vruchtbaar jaar 25.3. =Met Maria’s boodschap komt retour, de zwaluwen terug bij de boer 25.3. =Op Onze-Lieve-Vrouwe-Boodschap keren steeds bij ons de zwaluwen were 25.3. =Sint Michiel (29.9.) steekt het licht aan, Maria Boodschap blaast het uit 25.3. =Zo het weer is op Maria Boodschap, zo is het met Pasen 26.3. =Zaai niet in maart te vroeg, Daar is nog tijd genoeg 27.3. =Is het op Sint Rupertus helder en rein, zo zal ook de zomer zijn 27.3. =Is op Sint Rupert de hemel rein, dan zal hij 't ook in juli zijn 27.3. =Geen zon bleekt zo blank als de zon van maart 28.3. =Brengt Sint Gortran storm en wind, de sikkel is de boer nog steeds goed gezind 28.3. =Brengt maart storm en wind, De sikkel is de boer goed gezind 28.3. =Wanneer 't in Maert dondert, als de Son in den Ram is, Sijn de boeren verschrikt, maer ten laetsten sal alles wel sijn. (1649) 29.3. =Geeft Sint Sulpitius schoon ijs, dan is de lente niet goed wijs 29.3. =Op Sint Jonas, komt er dikwijls vuur van pas 29.3. =Wie zich zelve bemint, Wacht zich voor maartse zon en aprilse wind 30.3. =Droge maart, natte april, koele mei, Vullen de schuur en de kelder erbij 31.3. =Kom ik door maart, zo leef ik nog een jaar, zei de vent, En hij stierf op de eerste april ;April 01.4. =Op Sinte Huige, valt de sneeuwman in duigen* 02.4. =De vrouwen en de aprillen, Ze hebben bei hun grillen 03.4. =De echtelijke staat is als de maand april, Nu zonneschijn, dan storm, dan weer stil 04.4. =Is Isidoor voorbij, dan is ook de noordenwind voorbij* 05.4. =De maagdepalm opent en sluit op 't ritme van licht en weer 06.4. =April, veranderlijk en guur, Brengt hooi en koren in de schuur 07.4. =Roep en tier al dat ge wil, 't En komt niet vóór half april 07.4. =Broedt de spreeuw vroeg in april, Een schone meimaand is op til 08.4. =Als 't in april nog vriezen gaat, Dan kan het nog niet veel kwaad 09.4. =April koud en nat, Vult schuur en vat 10.4. =Wie zaait op Sint Ezechiël, zijn vlas gaart lukte altijd wel 10.4. =Zaait g’op Sint-Ezechiël, zeker lukt de vlasgaard wel* 10.4. =Zaait ge op Sint Terentuel, lukt uw tuintje wel 11.4. ='t Grasken dat in april wast, Staat in mei vast 12.4. =In april heldere maneschijn, Zal de bloemen schadelijk zijn 13.4. =Die laat een draadje af, Delft in april zijn graf 14.4. =Op Sint Tiburtin na de noen (3 uur namiddag) worden alle velden groen* 15.4. =Op Sint-Justijn doodt de kou het venijn* 15.4. =« Dies verblydt menich cornut als hi die couckouc roupen hoort » (15e eeuw) 16.4. =Donder in april, Is wat de landman wil 17.4. =Warme aprilregen, Is vast een grote zegen 18.4. =Aprilvlokjes Geven meiklokjes 19.4. =Met aprilkoeken Lapt men geen broeken ;20.4. = 21.4. =Als Sint Ansulmus u aanhoort, krijgt ge een kuiken voor een oord 22.4. =« Gele wielewouw, goeie wielewouw, boer, trek een kiel aan » 22.4. =Als de puit vóór Markus kwaakt, (25e) Blijft hij niet langer bespraakt. 23.4. =Als het woud met Sint Joris groen is, kan men vroeg oogsten 23.4. =Als Sint Joris zijn baard schudt (het sneeuwt), is het sneeuwen voorbij 23.4. =Sint Joris die de draak overwon, houdt meer van regen dan van zon 23.4. =Sint Joris warm en schoon, heeft ruw en nat tot loon 23.4. =Valt vóór Sint Joris geen regen meer, dan komt er nà hem des te meer 23.4. =Sint-Joris guur en goed, Wil lover om zijn hoed 24.2. =Als het vriest op Sint Fideel of Sint Fitaal, vriest het nog veertig maal 24.2. =In april gezaaid, Is in mei weggevaagd of in juli gemaaid 25.4. =Als de vors (puit, kikker) voor Marcus kwaakt, blijft hij later niet bespraakt* 25.4. =Een schone Sint-Marcusdag belooft een rijke wijnoogst 25.4. =Plant pompoenen op Sint Marcusdag vóór zon: ze worden dan zo dik als een ton 25.4. =Sint Marcus koud, ook het Heilig hout (kruisdagen drie dagen voor hemelvaart) 25.4. =Sint Marcusdag zaaien voor zonne, om pompoenen te krijgen gelijk tonnen 25.4. =Sinte Merc, lang en sterk 25.4. =Sinte Merc, plant uw bonen en ga naar de kerk 25.4. =Zo lang vóór Sint Marcus warm, zo lang nà Marcus koud 25.4. =Markus, die de bonen plant, Houdt van regen op het land 26.4. =Heeft april een natte kous, Dan eten we in mei al koude saus 27.4. =Een natte april, is de boeren naar hun wil 28.4. =Als het vriest op Sint Vitaal, vriest het nog veertig maal. 28.4. =Als het vriest op Sint Vital een natte zomer volgen wil* 29.4. =April koud en mei warm, Geen boer die wordt er arm 30.4. =Met Sint Katrien opgenomen, heeft het hout wortel geschoten (Sint Catharina) 30.4. =Met Sinte Catharina heeft elk hout wortel ;Mei 01.5. =Als ’t op Sint Filippus regent, is de oogst gezegend* 01.5. =Philipus en Jacobus (03.5.) portieren van de mei, draag zorg voor onze wei 01.5. =Met de eerste mei hebben alle vogels een nest of een ei 01.5. =Behalve de kwakkel en de spriet, die wonen met Sint-Jan nog niet 02.5. =Een koude mei, Een gouden mei 03.5. =Jezus op heilig hout, heeft het nog wel eens koud (Kruisvinding van Jezus) 03.5. =Philipus (01.5.) en Jacobus portieren van de mei, draag zorg voor onze wei 03.5. =Wil meie koele zijn, Zij geeft veel hooi en goede wijn 04.5. =Dat Florian, soms nog een sneeuwhut bouwen kan 04.5. =Is het weer in mei te mooi, Dan krijgt de schuur maar weinig hooi 05.5. =Mei koel en wak, Veel koren in de zak 06.5. =Het boerke trouw aan de mode, mist met Sint Jan zijn pels nog node 06.5. =Isidoorke thuis, uit het fornuis 06.5. =Op Isidoortje hagelslag zeven dagen duren mag 06.5. =Sint Isidoor voorbij, noordenwind voorbij 06.5. =Een landman trouw aan de mode, Mist met Sint-Jan zijn pels nog node 07.5. =Met Stanislaus aan de stond komen de aardappels uit de grond 07.5. =Meiregen op het zaad, Is goud op de plaat 08.5. =Natte mei, Boter in de wei 09.5. =Sint-Macharius rust noch duur, Want de hemel staat in vuur 10.5. =Op Sint-Job plant men bonen hals over kop* 10.5. =Te Sint-Job zet men de bonen volop* 10.5. =Wie bonen wil winnen, moet op Sint-Job beginnen* 11.5. =Al is Mamertus oud en grijs, hij houdt van vriezen en van ijs* 11.5. =Regen op Sint-Walburgisnacht, Heeft steeds een kelder volgebracht 12.5. =Pancreas, Servaas en Bonifaas, zij geven vorst en ijs helaas* 12.5. =Op Sint-Pietersdag droogt de weg, lammert het ooi, trekt de aal, verhuist de meid en varen de schippers 13.5. =Al wil het in mei nog wel eens vriezen, met Servatius neemt de vorst de biezen 13.5. =Geen rijmken na Servatius, geen vlosken na Bonifatius (14.5.) 13.5. =IJsheiligen hebben harde koppen 13.5. =Is met Servaas geen rijm te zien, zal Bonifaas geen sneeuw ons biën* 13.5. =Pancreas, Servaas en Bonifaas, zij geven vorst en ijs helaas 13.5. =Regent het op Sint Servatius dan groeit het koren tot op de halm 13.5. =Servaas moet verlopen zijn, voor nachtvorst goed en wel verdwijnt 13.5. =Sint Servatius, de grote bisschop van Maastricht, op wiens graf men nooit sneeuw zag 13.5. =Voor ijsheiligen de bloemen buiten, veelal kun je daarnaar fluiten; wacht af tot ze voorbij, de bloemen zij u daarvoor blij 13.5. =Voor nachtvorst zijt gij niet beschermd, totdat Servatius zich over u ontfermt 13.5. =Voor Sint Servaas geen zomer, na Sint Servaas geen winter 13.5. =Vóór Sint Servaas is men niet behoed voor nachtelijke vorst* 13.5. =Wie zijn schaap scheert voor Sint Servaas, houdt meer van wol dan van het schaap 13.5. =Zijn de ijsheiligen in het land, vroege bloesem houdt kort stand 14.5. =Bonifatius, vriezebaas 14.5. =Pancreas, Servaas en Bonifaas, zij geven vorst en ijs helaas 14.5. =Voor nachtvorst is men niet beschermd, tot Sint Bonfaas zich over ons ontfermt* 14.5. =Wie nu zijn bonen zaait, voelt zich later niet bekaaid 14.5. =Sint-Bonifaas, die geeft er, let er op, De laatste zak de vriesman op 15.5. =Is half mei de sla al gaar, Dan levert de oogst een goede korenaar 16.5. =Als de mei zal dauw verspreiden, Zult gij hebben groene weiden 17.5. =Het onweer in de schone mei, Doet 't koren bloeien op de hei 18.5. =Donder en weerlicht in mei, Slecht voor ajuin en prei 19.5. =Een bij in mei, Is zo goed als een ei 20.5. =Weest op uw hoede en waakt nu wel, Want mei baart dikwijls kattenspel 21.5. =Mei is somtijds een stoute prij, Want in de zonne kookt men brei 22.5. =Meiregen is geldregen 23.5. =Als op 't eind van mei d'eikels bloeien, Zal daar een vet boerenjaar uit groeien 23.5. =Als je de koekoek hebt gehoord, mag je voortaan barrevoets lopen 24.5. =Mei koel, juni nat, Brengt koren in het vat 25.5. =Petrus Stoel (22.2.) heft de lente aan, de zomer brengt ons Sint Urbaan 25.5. =Sint Urbanus en de zon, wijn in de ton* 25.5. =Zonnestralen in Urbanus tijd, zijn van goede kwaliteit 25.5. =Sinte-Urbaendach gaet de lenten uut, Dan komt die Somer met syne virtuut. (15e eeuw) 26.5. =Het madeliefje, het teer kersouwken, siert de graskant 27.5. =Van de bloem, Bekomt mei de roem 28.5. =Bijenzwerm in mei, Goed teken voor de wei 29.5. =Als maart niet gaart en april niet wil, Doet mei het voor allebei 30.5. =Op Sinte-Petronella heet of wak, Het geld smelt in uw zak 30.5. =Is het klaar met Petronel, Dan meet men vlas met een el 31.5. =Is het klaar met Petronel, dan meet men vlas met een el* ;Note=?30.5. 31.5. =Op Sint Petronella heet of wak, het geld smelt in uw zak ;Note=?30.5. 31.5. =In mei warme regen, Betekent boerenzegen ;Juni 01.6. =Is de eerste juni regenachtig, heel de maand is twijfelachtig 01.6. =Eerste juni kil en wak, Brengt veel koren in de zak 02.6. =Op juni komt het aan, Of de oogst zal bestaan 03.6. =Niet te koel niet te zwoel, Niet te nat en niet te droog, Juni vult de schuren hoog 04.6. =Juni nat en koud, Het hele jaar ellende brouwt 05.6. =Is juni koud en nat, men zegt: Dan is het ganse jaar vast slecht 06.6. =Waait in juni de noorderwind over 't land, Dan krijgt de boer veel koren in zijn hand 07.6. =Als morgen Sint-Medardus zijn sluizen openzet, Is er voor zes weken weinig pret 08.6. =Als het op Sint Merardusdag regent, dan regent het zes weken alle dagen 08.6. =Als Medardus pist, regent het zes weken aan een stuk 08.6. =Als met Merardus buien jagen, zo duurt de regen vele dagen 08.6. =Als Sint Medardus zijn sluizen openzet, is er voor zes weken weinig pret 08.6. =De grote pisser Sint Medardus hoog (noordenwind), maakt de aarde droog 08.6. =Het weer van Sint Medardus feest, heerst in de oogst tijd wel het meest 08.6. =Medardus hoog, maakt de aarde droog 08.6. =Na Sint Medardus komt geen vorst meer, die de druiven nadelig zijn 08.6. =Op Sint Medardus, voor ons zonden, regent het dikwijls katten en honden 08.6. =Wat Sint Merardus geeft voor weer, brengt hij ook in de oogsttijd weer 09.6. =Hoort ge in juni de donder kraken, Dan maakt de boer vast slechte zaken 10.6. =Geeft Margriet geen zonneschijn, dan zal het een natte zomer zijn 10.6. =De wei die in juni niets geeft, Is niet waardig dat ze leeft 11.6. =Alleen Barnabas kan geven een teken, om de regen van Medaar te breken 11.6. =Als het regent met Barnabas zwemt de oogst in een waterplas 11.6. =Schoon weer op Sint Barnabee, dan dansen alle boeren mee 11.6. =Valt op Sint Barnabas veel nat, dan zwemmen de druiven tot in het vat 11.6. =Sint-Barnabas maalt het gras 12.6. =Juni vochtig en warm, Dan maakt de boeren niet arm 13.6. =Als op Sint Antonius de zon schijnt, veel zorg voor de boer verdwijnt 13.6. =Is het op Sint Antonius nat, de boer verdrinkt van verdriet zich zat 13.6. =Sint Antonius schoon en helder, vult het vat en ook de kelder 14.6. =Staat op Sint Basiel het koren schoon, de boer geeft zijn land nog voor geen kroon 15.6. =Als het regent met Sint Veith, dan regent het zes weken in een tijd 15.6. =Sint Vitus heeft de langste dag, Sint Lucia (13.12) doet hem na met de langste nacht 15.6. =Zorgt goed voor de wiegen (kinderwagen), want Sint Veit komt met vliegen 16.6. =Zo heet het is in juni, Zo koud is het in december 17.6. =In juni dondergevaar, Betekent een vruchtbaar jaar 18.6. =Als de noorderwind in juni gaat, Dan komt het onweer vrij te laat 19.6. =Dondert het in deze maand, Is 't koorn goed en 't vee ververst hare vrucht. (1801) 20.6. =Juni met veel donder, Brengt de oogst ten onder 20.6. =Maar zware onweders baren dikke korenaren 21.6. ='t Berouwde nooit een man, Dat hij turfde voor Sint-Jan 22.6. =De beste bieën voor Sint-Jan, Altijd aan het zwermen gaan 23.6. =Staat op Sint Basiel het koren schoon, de boer geeft zijn land nog voor geen kroon* 23.6. =Morgen is 't Sint-Jan, Dan eet patatten alleman 24.6. =Als de linde bloeit met Sint Jan, is er koren met Sint Jacob (25.7.)* 24.6. =Als het regent op Sint Jan, kan de boer zijn noten tellen 24.6. =Als het regent op Sint Jan, regent het veertien dagen lang* 24.6. =Batist rein, zal het ook in juli zijn 24.6. =De beste bijen voor Sint Jaan, altijd aan het zwermen gaan 24.6. =Een landman trouw aan de mode, mist met Sint Jan zijn pels nog node 24.6. =Het betrouwde nooit een man, dat hij turfde voor Sint Jan 24.6. =Het weer van Sint Jan, houdt dertig dagen aan 24.6. =Met Sint Jan de wind uit het noorden, het goede weer is geboren 24.6. =Met Sint Jan is de melk in de kan. 24.6. =Met Sint Jan nieuwe aardappelen in de pan. 24.6. =Met Sint Jan slaat de eerste maaier aan. 24.6. =Na Sint Jan maaide alleman 24.6. =Sint Jans regen, is voor de oogst geen zegen 24.6. =Sinte Jan regenman 24.6. =Vóór Sint Jan neemt de zee de buien an 24.6. =Voor Sint Jan, neemt de zee de buien an 24.6. =Wanneer Johannes is geboren, 't lengen der dagen is verloren 24.6. =Als de linde bloeit met Sint-Jan, is er koren met Sint-Jakob 25.6. =Na Sint Jan, neemt de zee het onweer niet meer aan 25.6. =Wanneer Johannes is geboren 't, Lengen der dagen is verloren 26.6. =Als de nachten lengen, Begint de hitte te strengen 27.6. =Als 't op de zevenslapers regent, schol, Houdt het zeven dagen of drie weken vol 28.6. =Op Sint-Ireneus zal de lelie bloeien 29.6. =Als het op Sint Pieter schoon mag zijn, dan drinken alle molenaars wijn; maar valt er regen, 't valt hun en de bakkers tegen 29.6. =Als Sint Pieters haantje kraait, komt regenweer ons toegewaaid 29.6. =Een regenachtige Petrus en Paulus, is voor dertig dagen een gevaar 29.6. =Een verzopen Sint Pieter, gebruikt nog lang zijn gieter 29.6. =Met Sint Pieter aan de macht, rijpt het koren dag en nacht 29.6. =Op Sint Pieter zonneschijn, dan drinkt de mulder wijn 29.6. =Schijnt de zon op Sint Paulijn, dan zal gans het jaar kermis zijn 29.6. =Wanneer het Sint Pieter is, zorg dan dat de hooitijd ten einde is, want pissen doet hij zonder genâ: ofwel ervoor ofwel erna 29.6. =Was Sint Petrus een visser, Sint Medardus is een grote pisser 29.6. =Sint Pieter helder en klaar, is een goed iemenjaar 29.6. =Is er op St. Paulus sneeuw of regen, dan komt een mager jaar ons tegen 30.6. =Zoals hij op sint-Pieter waait, Zo zit de wind voor 't jaar gedraaid 30.6. =Was Sint-Pieter helder en klaar, Dan wordt het een goed bijenjaar ;Juli 01.7. =Begint de regen op juli één, de hele maand gaat bij niet heen 01.7. =De eerste juli kil en wak, brengt veel koren in de zak 01.7. =Is de eerste juli regenachtig, gans de maand is twijfelachtig 02.7. =Gaat Maria over de bergen bij zonneschijn, dan zal de maand juli een droge zijn ;Note=gewezen dag Maria Visitatie 02.7. =Regent het op 2 juli, dan regent het nog 40 dagen 02.7. =Zoals het weer is als Maria over de bergen gaat, zo zal het zijn tot de dag van haar hemelvaart ;Note=gewezen dag Maria Visitatie 02.7. =Brengt het Bezoek Maria's regen, Veertig dagen duurt die zegen ;Note=gewezen dag Maria Visitatie 03.7. =Slechts in juli gloed, Worden oogst en vruchten goed ;04.7. = 05.7. =Àls 's nachts in juli puiten kwaken, De boer moet zijn oogst bewaken 05.7. ='s Nachts regen, 's daags zon, Vult schuur, zak en ton 06.7. =Als het op Sint Godelieve regent, de Heer de groentetuinen zegent. 06.7. =Als het op Sint Godelieve regent, vult ze haar putje voor veertig dagen. 06.7. =Als het op Sint Godelieve regent, zal het zes weken lang duren 06.7. =Regen op Sinte Godelief is de landman nimmer lief, minstens zes weken regent het 06.7. =Regen op Sint-Godelieve, Zal u drie weken van water gerieven 07.7. =Met Sint Amelberga moet men hopen, dat de honingdeur gaat open 07.7. =Regen op "Zevenslapersdag" zou 'garant' staan voor zeven natte weken ;Note=Zevenslapersdag {d} 07.7. =Is in juli de morgen rood, 's Avonds verkeert het weer in nood 08.7. =Met Amelberga gaat de honingdeur open (Bijen vliegen uit) 08.8. =Wat juli en augustus niet koken wijs beraden, Dat laat september ongebraden 09.7. =De negende dag der julimaand, de koekoek voor het laatst vermaant 10.7. =Als het regent op de heilige Zevenslaper, regent het tot zeven dagen later* 10.7. =Naar de Zevenslapers richten zich zeven dagen en zeven weken 10.7. =Regent het op de Zevenbroedersdag, dat het nog zeven weken regenen mag 10.7. =Wanneer de zeven broeders schoon weer breken, blijft het onbestendig zeven weken 10.7. =Met Sint-Amelberge gaat de hemeldeur open 11.7. ='s Nachts glanzen de open sterreogen van het hertshooi 11.7. =« Die Sonne dect her met eenen swerke, Wi hebben geen noet van der sonnen » (Sint-Benedictusdag 1302) 12.7. =Is juli heet en droog, Dan houdt de winter kwaad betoog 13.7. =Met Sint Henricus droog, zeven weken droog* 13.7. =Met Sint Henricus regen, veertig dagen duurt die zegen* 13.7. =Op Sint Jacob warme dagen, doen van kou en armoe klagen 13.7. =Sint Jacob koud en rein, koud zal het met Kerstmis zijn 13.7. =Sint Jacobus witte wolkjeslucht, voorspelt de wintersneeuw als vrucht 13.7. =Wisselen in juli regen en zonneschijn, 't Zal naaste winter voor de boeren kermis zijn 14.7. =Libertus helder en zonneschijn, met witte wolkjes dun en fijn, doet zeggen wijd en zijd, de sneeuw zal vallen voor wintertijd 14.7. =Wil september vruchten dragen, Dan in juli hitte om te klagen 15.7. =Met Sint Henricus droog, zeven weken droog 15.7. =Met Sint Henricus regen, veertig dagen duurt die zegen 15.7. =Brengt juli hete gloed, Zo gedijt september goed 16.7. =Als het regent toen onze toen onze Lieve Vrouwe, het gebergte al ging beschouwen, zo zal de regen zich vermeren, en in 40 dagen niet wegkeren* 17.7. =In overstromende linden, Zullen de bijen honig vinden 18.7. =Komen de hondsdagen met veel regen, dan gaan we slechte tijden tegen 18.7. =Van 18 juli tot 18 augustus vallen de hondsdagen 18.7. =Zijn de hondsdagen hel en klaar, verwacht dan maar een vruchtbaar jaar 18.7. =Die wil hebben goede rapen, Moet werpen in juli de zaden 19.7. =Beginnen de hondsdagen heet, dan kost ons dat nog veel zweet (>18.8.) 19.7. =Met Sint Vincent pikt al die kan, met Sint Anna (26.7.) alle man 20.7. =Als de eerste peer komt met Sint Margriet, dan men overal de oogst beginnen ziet 20.7. =Als Margriet in haar bed piest, regent het 6 weken. 20.7. =Als Margriet pist in het riet, zes hele weken boerenverdriet. 20.7. =Als Sint Margriet aan het regenen is, regent het zes weken gewis 20.7. =Geeft Margriet geen zonneschijn, het hooi zal wel bedorven zijn 20.7. =Geen regen op Sinte Margriet dan zes weken niet 20.7. =Is het droog op Sint Margriet (pisgriet), dan regen het 30 of 40 dagen niet 20.7. =Margriet’s regen brengt geen zegen 20.7. =Met Sint Margriet de eerste peer, daarna komen er meer en meer 20.7. =Met Sint Margriet pikt (maait) men koren, rijp of niet 20.7. =Regen op Sinte Margriet, geeft zes weken boerenverdriet 20.7. =Regent het op Sint Margriet dan krijgen we zes weken lang een natte tied 20.7. =Sint Margriet brengt de eerste peer 20.7. =Sint Margriet houdt haar water niet 20.7. ='t Schone weer van Sint Margriet, Doet Medardus (08.6.) macht teniet, maar regent het ook op Sint Margriet, 6 weken regen in 't verschiet 21.7. =Komen de hondsdagen met veel regen, Dan gaan wij slechte tijden tegen 22.7. =Brengt Magdeleen regen, dan brengt ze weinig zegen* 22.7. =Regent sinte Madaleen, regen dagen achtereen 22.7. =Te Sint-Magdalena het zicht in 't gran 23.7. =Juli zonnebrand, wenst de man op 't land 24.7. =Juli helder en klaar, Heet altijd een goed jaar 25.7. =Drie dagen voor Sint Jacob goed, een kersenoogst in overvloed 25.7. =Helder op Sint Jacobsdag, veel fruit de boer verwachten mag 25.7. =Is het helder op Sint Jacobsdag, veel vruchten men verwachten mag 25.7. =Is het weer drie dagen voor Jacob goed, een korenoogst in overvloed 25.7. =Is Jacobs warm, bevriest met kerstmis rijk en arm 25.7. =Met Sint Jacob of Sint An (26.7.), is het koren in de schuur of in ban 25.7. =Met Sint Jacob staat de vlas in bloei, ook al is hij klein van groei 25.7. =Op Sint Jacob warme dagen, doen van kou en armoe klagen 25.7. =Sint Jacob brengt brood of hongersnood 25.7. =Sint Jacob klaar en rein, koud zal het met Kerstmis zijn 25.7. =Sint Jacob warme dagen doen van kou en armoe klagen 25.7. =Sint Jacobus’ witte wolkjeslucht, voorspelt de wintersneeuw als vrucht 25.7. =Sint Jacobus’ zonneschijn, voorspelt de winter fijn 25.7. =Vertrekt Jakobus met avondrood, het weer komt gewis in nood 25.7. =Vroege aren, slechte Sint Jacob 25.7. =Warme klare Sint Jacobsdag, dan een koude witte Kerstmisdag 25.7. =Met Sint-Jakob Krijgen de appels hun eerste sop 26.7. =Bouwt Sint Anna mieren bergen, dan zal ons de winter tergen 26.7. =Bouwt te Sint An de mier haar hopen, de winter zal niet zacht verlopen 26.7. =Met Sint An gaat het koren in de ban 26.7. =Met Sint Vincent (19.7.) pikt al die kan, met Sint Anna alle man 26.7. =Werken met Sint Anna de mieren, dan zult ge een lange winter vieren 26.7. =Nesten de mieren op Annadag, Haastige winter volgen mag 27.7. =Als het regent op de heilige Zevenslaper, regent het tot zeven dagen later 27.7. =Naar de Zevenslapers richten zich zeven dagen en zeven weken 27.7. =Als het vandaag regent, Regent het zeven dagen of weken 28.7. =Als het regent op Sint Victor, de oogst brengt op geen lor 28.7. =Het taaie helkruid spint de paden dicht, het porselein van de dophei gloort op. 29.7. =Het weer van Agathe (05.2.) is het weer van Beate 29.7. =Wat de hondsdagen gieten, Laten de druiven vlieten 30.7. =Sint Abdon en Sennen zullen distels en onkruid schennen 31.7. =Als juli u niet lag te heten, G' hebt gans augustus om te zweten ;Augustus 01.8. =Op Sint Pieters Banden vertrekken de ooievaars naar warme landen 02.8. =Met Sint Portionkel, is het om acht uur donker 02.8. =Is kapel van anisi, Brabant posionkelen 03.8. =Als Sint-Dominicus gloeit, Een strenge winter groeit 04.8. =Als Sint Dominucus gloeit, een strenge winter bloeit 04.8. =Is het heet op Sint Domijn dan zal't een strenge winter zijn 04.8. =« Goudblomme Cruydt dat de Sonne volght Boeren urewyser » 05.8. =Sint Oswald moet donker zijn, dan wordt duur het koren en de wijn 05.8. =Op Sint-Abel bakt men vlaaien, Gapen de boeren en de kraaien 06.8. =De hondsdagen helder en klaar, Betekenen een goed jaar 07.8. =Als in 't eerste d'oogstmaand gloeit, Dan een lange winter bloeit 08.8. =Augustus 'eerste weke heet en laf, Veel wintersneeuw wacht af 09.8. =In augustus regen, Geeft de wijnstok zegen 10.8. =Als het hoofd van Sint Laurentius goed staat, houdt men mooi weer tot laat 10.8. =Als men op Laurentiusdag een rijpe druif vindt, is er veel hoop op goede wijn 10.8. =Die op tijd rapen wil eten, mag Sint Laurentius niet vergeten 10.8. =Is er op Sint Luarentius een rijpe druif, dan komt er goede wijn 10.8. =Is het op Sint Laurentiusdag klaar, dan is er veel fruit dit jaar 10.8. =Laurens en Bartel schoon, de herfst een gouden kroon 10.8. =Met Sint Laurentius van het klooster lift de wereld op een rooster 10.8. =Na Sint Laurentius geen onweer meer 10.8. =Op Sint Laureins regenvlagen, zes weken duren de waterplagen 10.8. =Regen op Sint Laurentius schaadt suikermeloenen en augurken 10.8. =Regent het op Laurentius, dan heb je veldmuizen tot Niacius (14.12) 10.8. =Sint Laurentius wind, maakt de boekweit blind 10.8. =Sint Laurentius’ tranen, vallende sterren 10.8. =Sint Laurijns dagen, brengt regen op de hagen 10.8. =Wie knollen wil eten, moet Laurentius niet vergeten 10.8. =Is 't op Sint-Laurentius klaar, Er zal veel fruit zijn in het jaar 11.8. =Geeft augustus zonneschijn, Zeker krijgen wij goede wijn 12.8. =Eieren voor Klaarke, Goed weer voor het paarke 13.8. =Het weer van Sint Cassiaan, houdt gewoonlijk weken aan 14.8. =Geeft augustus veel noorderwind, Dan blijft het weer lang goed gezind 15.8. =Is 15 augustus goed en klaar, wordt het een goed bijenjaar 15.8. =Is 't weer op Maria-Hemelvaart uitgelezen, zo zal de herfst voortreffelijk wezen 15.8. =Op Ons Lief Vrouwke’s Hemelvaart, keert het weer zijn staart 15.8. =Regen op Maria Hemelvaart is weinig wijn en slecht van aard 15.8. =Met Onze Vrouw half Oest, Is 't were stille en koest, Of wild en woest (Zuid-Vlaanderen) 16.8. =Als Sint Roches lelijk kijkt, de maai (maden) niet uit ons groenten wijkt* 16.8. =Werpen de mieren hopen op, Dan volgt er een natte en koude herfst ;17.8. = 18.8. =Augustus is het gordijn, Over het werkfestijn 19.8. =De akker geschoren, De winter geboren 20.8. =Na de hondsdagen wachten, ras de koude nachten 20.8. =Als d' oogstmaand het sterk dauwen doet, Blijft gewoonlijk 't weder goed 21.8. =Als d' ooievaars nu nog blijven, Zal men een zachte winter binnenrijven 22.8. =De journalisten staken de strijd, Het is komkommertijd 23.8. =Zijn Sint-Laurens en Sint-Bartel schoon, Dan draagt de herfst een gouden kroon 24.8. =Gelijk Sint Bartel is gesteld, is het hele najaar gesteld 24.8. =Gelijk Sint Bartel waar, zo ook het ganse najaar 24.8. =Hoe het met het najaar is gesteld, wordt ons door Bartholomeüs verteld 24.8. =Laurens en Bartel schoon, de herfst een gouden kroon 24.8. =Zoals (het weer op) Bartolomeüs is, blijft 't gans de herfst gewis 24.8. =Sint-Bartel legt er malse kroppen in. 25.8. =Als rond Lodewijk de boerenzwaluw gaat vertrekken, zal de zomer niet lang rekken 26.8. =Wat augustus niet kookt, Zal september niet braden 27.8. =De mussen vliegen rond met grote zwermen en bezoeken de korenvelden 28.8. =Op de dag van Augustijn zal het onweer over zijn 28.8. =Op Sint Augustijn, stopt de zomer in bed tot de zomer gered 29.8. =Regent het op Sint Jans onthoofding, dan bederven de noten 29.8. =Ons Here, houd de regen op, Anders bederven de noten in de dop 30.8. =In augustus zure druiven, In oktober zoete wijn 31.8. =Augustus rijpt, September oogst ;September 01.9. =Als het op Sint Gielis regent, zal het lang blijven aanhouden 01.9. =Als Sint Giel blaast op de horen, boerkens, zaait dan uw koren 01.9. =Is het 1 september heerlijk weer, de herfst zal mooi zijn evenzeer 01.9. =Is het de eerste september zeer rein, dan zal de ganse winter heerlijk zijn 01.9. =Is het één september heerlijk weer, de herfst zal mooi zijn evenzeer 01.9. =Is het schoon met Sint Giel 't zal zijn tot aan Sint Michiel (29.9.) 01.9. =Is Sint Egidius heet, dan volgt een mooie herfst met zweet 01.9. =Sint Giel met zonneschijn, zo zal het nog vier weken zijn 01.9. ='t Weer dat Sint Gillis biedt, en eindigt voor vier weken niet 01.9. =« Op desen dagh gaen de Herten tot de Hinden, En wanneerse met een schoonen dag beginnen, scheyden syder met eenen schoonen dag uyt. » (1649) ;02.9. = 03.9. =De kruisbekken zijn in onze dennebossen op zwerftocht 04.9. =Die van Leuvenkermis keren, Brengen de winter onder hun kleren 05.9. =Door de vijfde wordt bewezen wat het voor een maand zal wezen 05.9. =Als september van goed humeur is, Krijgen wij nog een schone maand, Want oktober kan er niet voor instaan 06.9. =Septemberregen, Komt de boer heel goed gelegen 07.9. =Rond Sint-Hildward slaat men de noten 08.9. =Het weder van Maria Geboorte duurt nog acht weken 08.9. =Het weer van Lieve Vrouw Geboort' duurt gaarne nog een maandje voort 08.9. =Op Onze Lieve Vrouw Geboort, gaan de zwaluwen voort (huis- en boerenzwaluw) 09.9. =Mooie Gormoon, veertig dagen schoon 09.9. =Regen op Gormoon, oktober wordt een demoon 09.9. =Donder in september, Sneeuw in maart 10.9. =Zo het in september dondert, Leveren de granen wel honderd 11.9. =In september warme regen, Brengt de boeren rijke zegen 12.9. =De gerst zaaien met Sint Wijt, is gerst met zakken kwijt 13.9. =Zo deze dag een vrijdag is, Dan is de herfst zeer droog gewis 14.9. =Geen wolkje op kruisverheffingsdag, geeft een winter van woest gedrag 14.9. =Septemberregen, Komt zaad en wijnstok goed gelegen 15.9. =Als in september de donder knalt, Met Kerstmis de sneeuw bij hopen valt 16.9. =Ludmilla, het vrome kind, blaast vaak een forse wind 16.9. =Het is pruimentijd, En de wespen vieren hoogtij! 17.9. =Met Lambertus moeten de havervelden kaal zijn en moet je rogge zaaien 17.9. =Met Lambertus zonneschijn, droog zal het in het voorjaar zijn 17.9. =Sint Lambert brengt de kaart, heel spoedig bij de haard 17.9. =Sint-Lambeert brengt stoelen en spinrokken in de heerd 18.9. =Vorst in september, Een zachte december 19.9. =De noten vallen, De bladeren lallen 20.9. =De hazelnoot is rijp, En dient het kind tot pijp 21.9. =Is het met Mattheus klaar, is dat goed voor volgend jaar 21.9. =Is het weder met Mattheüs klaar, 't voorspelt goede oogst het naaste jaar 21.9. =Mattheus storm en wind, Pasen ook nog winter vindt 21.9. =Sint Mattheüs koud en guur, maakt de druiven wrang en zuur 22.9. =Vertoont zich Mauritius klaar, vele stormen verwacht u maar 23.9. =Na Mauritius brengt de donder zelden schade ;Note=dag na Mauritius (22.9.) 23.9. =Ik ben des Herfsts begin en ook des Zomers laatste, Doch, mits ik Vruchten breng, ben ik niet van de quaedste 24.9. =Een beeldje van de heilige Adochius aan boord is een stel reddingsboeien waard 24.9. =Zoals Bartholomeus is, zal heel de herfst zijn gemis 24.9. =Sint-Andochius op de boeg, Houdt de stormen in hun voeg 25.9. =Is het vies op Sint Cleophas, dan valt de winter in een plas 25.9. =Sint Mauritius helder, schepen naar de kelder 25.9. =Septemberregen op het zaad, Kan aan niemand kwaad 26.9. =Was het weder in september warm, Dan krijgen wij een winter arm 27.9. =Cosmas en Damiaan steken de kaarsjes aan 27.9. =Overmorgen begint Michiels zomerke 28.9. =Nattigheid voor Michiel geeft een kouwe kerst ;Note=dag voor Michiel (29.9.) 28.9. =Op Sint Augustijn, zullen de onweders over zijn 28.9. =Vallen de eikels al voor Sint Michiel, dan snijdt de winter door lijf en ziel ;Note=dag voor Michiel (29.9.) 28.9. =De lijsters hebben hun kompas zuidwest gesteld voor de grote vlucht 29.9. =Acht dagen zonneschijn, brengt Sint Michiel om wel te zijn 29.9. =Als eikelen vallen voor Sint Michiel, dan snijdt de winter door lijf en ziel 29.9. =Bijna elk jaar, staat er een Michiels zomertje klaar 29.9. =Geeft Sint Michiel geen wijn, dan geeft Sint Gal azijn 29.9. =Komt zonder onweer Sint Michiels regen, is dat voor zachte winters een goede zegen 29.9. =Met Sint Michiel verdwijnt de hitte 29.9. =op Sint Michiel gezaaid zaad is niet te vroeg en niet te laat 29.9. =Sint Michiel brengt de winter onder zijn kiel 29.9. =Sint Michiel steekt het licht aan, Maria Boodschap (25.3.) blaast het uit 29.9. =Sint Michiel verbiedt strooien hoed en linnen kiel 29.9. =Sint Michiel, draagt de winter door lijf en ziel 29.9. =Trekt voor Michiel de vogel niet, geen winter ligt in het verschiet 29.9. =Verdwijnen vóór Sint Michiel de trekvogels niet, dan is nog geen winter in het verschiet 30.9. =Is de nacht van Hiëronymus klaar, een strenge winter verwacht je maar 30.9. =Veel harde noten op het hout, Maakt de winter hard en koud ;Oktober 01.10. =Als 't regent op Sint Bavis, regent 't op Kerstmis 01.10. =Is de zomer goed en droog, met Sint Bavo de paraplu omhoog 01.10. =Rijzen de blaren met Bamis, een vruchtbaar jaar te wegen is 01.10. =Droge zomer, natte bavuis 01.10. =Er zijn twee kwade getijden: Pasen als men moet zeggen en Bamis als men moet leggen 02.10. =Engelbewaarder sta mij bij, en maak de winter rap voorbij ;03.10. = 04.10. =Sint Franciscus van Assisi, maakt sterk de tenen en de biezen 04.10. =Vanaf Franciscusdag, de boer zaaien mag 05.10. =Met Sint Remi, begint er de winter 05.10. =Vergeet niet te bidden voor Sint Placied, of het zal regenen dat het giet 06.10. =Wie Bruno tart, zijn koren wordt zwart* 06.10. =Ik kom met Regen een een groot gedruis van Winden, Past dan op uw Dyk en Dak, eer ik die kom verslinden 07.10. =Met Sergius, de winter begint 08.10. =Sint Palagie, zonder hagel zie j’ haar nie 08.10. =Verdwijnt de boer van de akker, Dan worden hond en jager wakker 09.10. =Goede Denijs, geef ons vuur en weinig ijs 09.10. =Helder weer op Sint Denies, meldt gewoonlijk een sterke vries 09.10. =Regen met Sint Denijs voorspelt natte winter en weinig ijs 09.10. =Regent het op Sint Denys, dan komt er niet veel ijs 09.10. =Sint-Denijs met water, Deugt niet voor de petater 10.10. =Komt van 't land de veldmuis, Breng dan turf en hout in huis 11.10. =Treedt Gomarkus met droogte in (Kranen zomertje), een natte winter in 't begin 11.10. =Treedt Gurnrnarus met droogte in, de winter zal nat zijn in het begin 11.10. =Volgen op Sint Gommaris droge dagen, de zomer zal door veel nat mishagen 12.10. =Wilfried kou, januari lauw 12.10. =Houden de kraaien school, Zorg voor hout en kool 13.10. =Volgen op Sint-Goemer droge dagen, De zomer zal door veel nat mishagen 14.10. =Wordt Calistus warme wind gewaar, dan wordt de zomer een twijfelaar 14.10. =Kruipen de muizen diep in de grond, Zo maken zij een strenge winter kond 15.10. =Met Sinte Treze vallen de laatste bezen 15.10. =Sint Theresia moet haar zomerke geven, vijf dagen duurt het mooie leven* 16.10. =Met Sint Gal blijft de koe op stal 16.10. =Met Sint Gerhardus Majella blijven de koeien in de stallen 16.10. =Sint Gallen laat wel eens sneeuw vallen 17.10. =Draagt de haas nog zijn zomerkleed, Dan is de winter nog niet gereed 18.10. =Als Sint-Lucas zijn mantel draagt (Lukas Zomertje), vriest het dat het kraakt* 18.10. =Sint Lucas is de portier van de winter 18.10. =Wie met Lukas rogge zaait, 't jaar daarop met genoegen maait 19.10. =Na Sint-Lukas hoort men de donder niet meer 20.10. =Gelijk Ursula begint, zo de winter volindt 20.10. =Het weer van Sint Ursula, zo zal de hele winter zijn 20.10. =Doe met Ursula de oogst naar binnen, Anders komt Judas met sneeuw voor de pinnen 21.10. =Doe met Ursula de oogst naar binnen, anders komt Judas (28.10.) met sneeuw voor de pinnen 21.10. =Gelijk Ursula zingt, zo de winter volindt (voltooit) 21.10. =Zoals het weer van Sint Ursula is, zal ook de winter wezen 21.10. =Als 't waait en vriest in oktobernacht, Den verwachten wij een januari zacht 22.10. =Brengt oktober veel vorst en wind, Zo zijn januari en februari zeer mild 23.10. =Met Sint Severijn zal de eerste kou er zijn 23.10. =Met Sinte Severijn, kan 't al winter zijn 24.10. =Worden de bladeren geel en krom, Kijkt maar naar uw kachel om 25.10. =Is Crispiaan klaar, snel de winter is daar* 25.10. =Sint Crispinus was een heilig man, hij dronk uit de klare kan 25.10. =Een koude oktober, Een zachte nieuwjaarsmaand 26.10. =Houdt de boom de bladeren lang, Weest voor een lange winter bang 27.10. =In oktober veel regen, Voor 't kerkhof altijd zegen 28.10. =Als Simon en Judas henen gaan, dan komt de winter aan 28.10. =Als Simon en Judas komen, begint de winter te schromen. 28.10. =Als Simon en Judas voorbij gaan, is het met de zomer gedaan 28.10. =Is Simon en Judas voorbij, dan is de winter kort nabij 28.10. =Simon en Judas met hun twee, brengen meestal ook sneeuw mee 29.10. =In oktober warm en fijn, 't Zal een scherpe winter zijn 30.10. =Is oktober nat en koel, wordt de winter zacht en zwoel 31.10. =Op de laatste oktober, houdt de natuur zich sober 31.10. =Ik was de achtste maand, als maart de eerste was, En dus was toen mijn naam oktober, mij van pas ;November 01.11. =Allerheiligen is vanouds tien dagen, een waterken of een winterken 01.11. =Als het met Allerheiligen sneeuwt, leg dan uw pels gereed 01.11. =Brengt Allerheiligen winterweer, tien dagen duurt dat zeer 01.11. =Een Allerheiligen met zonneschijn, geeft in de winter veel pijn 01.11. =Geeft Allerheiligen zonneschijn, dan zal het spoedig winter zijn 01.11. =Het nazomertje van Allerheiligen kan de winter niet beveiligen 01.11. =Houden de kraaien voor Allerheiligen school, zorg dan voor hout en kool 01.11. =Met Allerheiligen vochtig weer, volgen sneeuwbuien keer op keer 01.11. =Schijnt de zon op 1 november, dan is een zachte winter te verwachten, vriest het, dan is het ijs sterk met Kerstmis 02.11. =Allerzielen zonder vuur, spaart geen brandhout uit de schuur 02.11. =Allerzielens witte pelder, maakt het voorjaar mild en helder 02.11. =Als Allerzielen zacht begint, volgen veel regen en veel wind 02.11. =Met Allerzielen wit gewemel (sneeuw), in het voorjaar blauwe hemel 02.11. =Allerzielen sneeuw, voorspelt een zacht voorjaar 03.11. =November heeft maar dertig dagen, Maar dubbel wind en regenvlagen 04.11. =November heeft op de loer gelegen, En komt te voorschijn met veel regen 05.11. =November's laatste noot, Valt altijd in de sloot 06.11. =Het weer van Leonardusdag, blijft gewoonlijk tot Kerstmisdag* 06.11. =Als 't in november 's morgens bloeit, Weet dat de storm 's avonds loeit 07.11. =November streng en koud, Niet lang zich staande houdt ;08.11. = 09.11. =Stijgt de sperwer op door uw beleid, En slaat hij zijn vleugels uit naar het zuiden. (Job XXXIX, 26) 10.11. =Zuidenwind op de dag voor Martijn (11.11.), het zal een zachte winter zijn 10.11. =Ik eet de Groente van de Boomen, Ik maek de Nachten lang en doe den Slaeper droomen 11.11. =Al moet Sinte Merten een mantelken dragen, hij moet toch nog wandelen in zomerse dagen 11.11. =Als het blad niet valt voor Sint Martijn, zal 't een strenge winter zijn 11.11. =Als op Sint Merten de ganzen op 't ijs staan, moeten ze met Kerstmis door 't slijk gaan 11.11. =Brengt Allerheiligen de winter aan, doet Martinus de zomer staan 11.11. =Brengt Sint Maarten zonneschijn, 't zal een koude winter zijn 11.11. =Een donkere Sint Maarten, een lichte Kerstmis 11.11. =Is het donkere lucht op Sint Martijn, zo zal het een zachte winter zijn; maar is die dag van Martijn het weder helder, de vorst dringt door in menig kelder 11.11. =Is op Sint Maarten nog loof aan de bomen, zo moogt ge van een lange winter dromen 11.11. =Na het feest van Sint Maarten, krijgt de winter schone kaarten 11.11. =Nevels in Sint Maartensnacht brengen winters kort en zacht 11.11. =Sint Maarten brengt het vee op stal 11.11. =Sint Maarten steekt het vuur in de oven 11.11. =Sint Maarten zet zich met veel dank bij het haardvuur op de bank 11.11. =Wie met Sint Maarten nog akkert, komt er nooit mee klaar 11.11. =Zo het loof niet valt voor Sint Martijn zo al 't een harde winter zijn 11.11. =Op Sint-Martinus de wind in zuidwest, heel de winter een regennest 12.11. =Sint Lieven komt ons met vorst gerieven 13.11. =Vertoont november zich met snee, 't Zal vruchtbaar zijn ook voor het vee 14.11. =Ik wierd november, het is de negenste genaemd, En of ik d'elfste ben, nog heet ik onbeschaemd 15.11. =Leopoldus die goed weder vindt, blijft dat dagen goed gezind 15.11. =November met zijn regenvlagen, Brengt verkoudheid, jicht en ander plagen 16.11. =Volgt de eerste sneeuw op regen, Dat houdt een harde winter tegen 17.11. =Wie houdt van wind, November mint ;18.11. = 19.11. =Sinte Elisabeth doet verstaan, hoe de winter zal vergaan* 20.11. =De elfste maand van 't jaar, Bij 't vuur brengt al te gaar 21.11. =Maria’s opdracht, vaak ijs in de gracht. 21.11. =Maria's opdracht klaar en hel, maakt de winter streng en fel* 22.11. =De dag aan Caecilla gewijd, tekent ons de wintertijd 22.11. =De dag aan Sint Cecilia gewijd, is de maatstaf voor wintertijd* 22.11. = Heeft met Cecilia al sneeuw gelegen, moet men met Katrien (25.11.) ook stoepen vegen 22.11. =De dag aan Sinte-Cecilia gewijd, Is de maatstaf van de wintertijd 23.11. =Sint Clemens strooit gewoonlijk de eerste vaste sneeuw 23.11. =Wintert 't op Sint Clemens fel, wordt de lente klaar en fel* 24.11. =Als de hanen op 't ijs lopen vóór Sint-Katrien, smijt de winter zijn kalf af 25.11. =Als op Sint Katrijn de zon schijnt, is het uit met de herfstregens 25.11. =Doet Catharina haar witte mantel aan, ze blijft er zeven weken rond mee gaan* 25.11. =Met Sint Katrijn moeten de koeien aan de lijn 25.11. =Op Sint Catharina sterkt de winter* 25.11. =Sint Katrien heeft dikwijls een witte rok 25.11. =Sint Katrien, in 't wit gekleed, zeven weken sneeuw ons leed 25.11. =Sint Katrijn brengt helder weer en zonneschijn 25.11. =Vorst op Sint Catharina, dan vriest het zeven weken lang 25.11. =Zoals de dag van Sint Katrijn, zo zal de laatste januari zijn 25.11. =Op Katrijndag reeën, Zes weken lang sleeën. (Zuid-Vlaanderen) 26.11. =Conradus zal ons leren hoe het in de winter zal gaan weren 26.11. =Staat in november het veld kaal, Dan is het in de zomer voor de boeren schraal 27.11. =Sint Achuit doet het zaaikleed uit* 28.11. =November warm en fijn, 't Zal een harde winter zijn 29.11. =Als de avondklok voor Sint Andries klinkt, bindt men stro om de boomstammen tegen bevriezing 29.11. =IJs met radbodijn, maakt een einde van het venijn 30.11. =Met Sint Andries, worden de varkens vies 30.11. =Sint Andries brengt de vries, Sint Elooi (01.12.) brengt de dooi* 30.11. =Sint Andries sneeuw, doet het koren wee 30.11. =Sint Andries staat op en vriest en laat niet af voor Lichtmis (02.2.) 30.11. =Als Sint-Andries onder sneeuw moet bukken, zal het volgend jaar geen koren lukken ;December 01.12. =Als de winter begint met Sint Eligius, dan duurt hij maanden 01.12. =Als Sint Eligius met ijs begint, wil hij drie maanden dat tot vrind* 01.12. =Sint Elooi, brengt geen dooi* 01.12. =Vangt Sint Eligius de winter aan, dan stut hem voort driemaal de maan* 02.12. =Regen op Bibiana blijft zeven dagen nog erna 02.12. =Zegen op Bibiana kan tot zeven dagen erna 02.12. =December koud en in sneeuwgewaad, Een jaar vol vruchtbaarheid verraadt 03.12. =Sneeuw veel en lang, En maakt de klaver niet bang 04.12. =Als Sinte Barbara wil, staat de vriezeman stil* 04.12. =Op Sint Barbera is het weer soms barbarabaars 04.12. =Sint Barbara gaat met een wit kleed naar het bal 05.12. =Sabas blaast de weg voor Nicolaas (06.12.) schoon 05.12. =Sabas' weer reikt Nicolaa (06.12) de hand 05.12. =Donder in decembermaand, Belooft veel wind in 't jaar aanstaand 06.12. =Als Sint Nicolaas met sneeuw u wil plagen, zal Kerstmis de depressies verjagen 06.12. =Brengt Sinterklaas ijs, dan brengt Kerstmis regen 06.12. =Sint Nicolaas lapt 't weer aan zijn laars* 07.12. =Sint Ambroos patroon van bijen en van spreeuwen, van waaien en van sneeuwen* 08.12. =Vloeit nu nog het sap in de berk, Winter wordt dan wis niet sterk 09.12. =Brand berekruid en lavendel tegen de mot, voor Sint Leocadie ontsteek de kaars en brand de pot 09.12. =Sinte Leocadie houdt heur water nie 10.12. =December, wind uit het oost, Brengt de zieken luttel troost 11.12. =Is december veranderlijk, beste vrind, Dan is heel de winter slechts een kind 12.12. =December veranderlijk en zacht, Geeft een winter waar men mee lacht 13.12. =Een afgesneden appeltak binnengezet, zal met Kerstmis bloeien 14.12. =December koud en wel besneeuwd, Maakt grote schuren te klein 15.12. =Zoveel ijzelluchten in de winter, Zoveel koren in de oogst 16.12. =Sneeuwtapijt, Het groen bevrijdt. (Leuven 1811) 17.12. =Veel sneeuw, Veel brood 18.12. =De ene dag lengen ze een luizenwentel, De tweede een vlooiesprong 19.12. =De dagen aan 't langen, De winter aan 't prangen 20.12. =Brengt december koude en sneeuw in 't land, Dan wast het koren zelfs in 't zand 21.12. =Als met Sint Thomas de dagen lengen, beginnen de nachten te strengen 22.12. =Eet goud- en grauwe renet voor de slanke lijn, tegen kanker en hartkwaal 23.12. =Als Lucia komt, lengen de dagen met een vlooien sprong ;Note=feestdag was 23.12. voor Gregoriaanse kalender, 2 dagen na winterzonnewende 23.12. =Het weer van Sint Lucia tot Kerstmis is bepalend voor de komende twaalf maanden 23.12. =Sint Vitus (15.6.) heeft de langste dag, Sint Lucia doet hem na met de langste nacht ;Note=feestdag was 23.12. voor Gregoriaanse kalender, 2 dagen na winterzonnewende 23.12. =Sinte Lucije, laat de dagen dijen* ;Note=feestdag was 23.12. voor Gregoriaanse kalender, 2 dagen na winterzonnewende 24.12. =Een klare Heilige Nacht, maakt voor een vruchtbaar jaar bedacht 24.12. =Warme Kerstnacht, koude Pasen 24.12. =« Opten heiligen Kerstnacht sloech eenen grootten donderslach » (Brabantsche Chronyk 1391) 24.12. =December koel en nat, Ledigt gans het korenvat 25.12. =Als de zon met Kerstmis schijnt op de toren, dan is het vlas verloren 25.12. =Als met Kerstmis de muggen zwermen, moet ge met Pasen uw gat verwermen 25.12. =Een Kerstmis aan de wand, is Pasen aan de brandt 25.12. =Een Kerstmis die u buiten ziet, een Pasen straks met kou u biedt 25.12. =Geeft Kerstmis warme zonneschijn, dan zal er te Pasen nog houtvuur zijn 25.12. =Groene Kerstdag, een witte Pasen 25.12. =Hangt het ijs op Kerstmis aan de twijgen, ge zult met Pasen palmen krijgen 25.12. =Is de Kerstdag vochtig en nat, ton en schuren niets bevat 25.12. =Is er wind in de kerstdagen, dan zullen de bomen veel vruchten dragen 25.12. =Vliegen op Kerstdag de muggen rond, dan dekt op Pasen het ijs de grond 25.12. =Is 't op Kerstmis nog niet koud, dan vraagt de winter niet veel hout 25.12. =Kerstmis donker, wordt de boer jonker 25.12. =Kerstmis met vollemaan, de vruchten komen eraan 25.12. =Kerstmis winderig, Lichtmis (02.2.) stil, een massa hooi beloven wil 25.12. =Met Kerstmis lengen de dagen, zover als dat ge een teil pap kunt omstoten 25.12. =Met Kerstmis lengt de dag, zoveel een mug of muis geeuwen mag 25.12. =Met Kerstmis sneeuw, beloofd met Pasen klaver 25.12. =Sneeuw in kerstnacht, geeft een goede hopoogst 25.12. =Te Kerstmis op de strate, te Pasen op de plate (vuurplaat) 25.12. =Vliegen op Kerstdag de muggen rond, dan dekt op Pasen het ijs de grond 25.12. =Vollemaan met Kerstmis, volle schuur in augustus 25.12. =Vorst met kerstmisdag, brengt geen afslag 25.12. =Witte Kerst mis, groene Pasen, een groene Kerstmis, een witte Pasen 25.12. =Witte Kerstmis groene Pasen, veel hooi in het nieuwe jaar 25.12. =Zijn de bomen met Kerstmis wit van sneeuw, ze zijn in de lente wit van de bloesem 25.12. =Zit op Kerstmis de kraai nog in ’t klavergroen, op Pasen zal hij ’t in ’t sneeuwveld doen 25.12. =Zit met Kerstmis de kraal in het klavergroen, met Pasen zal ze het op een sneeuwveld doen 25.12. =Als 't Kindeken is geboren, Hebben de rapen hun smaak verloren 26.12. =Is de wind stil met Sint Steven, dan zal 't jaar een goede oogst geven 26.12. =Op Sint Stefaan sneeuw op de baan, vuil om te gaan, koud om te staan 26.12. =Sint Stefaan maakt alles effen, nieuwjaar maakt alles klaar 27.12. =December vol mist, Geeft goud in de kist 28.12. =Het weer dat Kinderdag wil, komt terug ook in april 28.12. =Zo hoog in de winter de sneeuw, Zo hoog in de zomer het gras 29.12. =December zacht en dikwijls regen, Geeft weinig hoop op rijke zegen 30.12. =Hout op Sint David gekapt wordt hard als steen en vergaat niet 30.12. =Op Sint David zet de vlier in het water, springt hij open, komt de zomer nader 31.12. =Silvester wind met morgen zonneschijn, geeft zelden goede wijn 31.12. =Veel sneeuw op oudejaar, veel hooi in 't nieuwe jaar 31.12. =Zijn er in januari veel mollen, Dan laat de winter met zich sollen 31.12. =Sint-Steffen maakt alles effen, Nieuwjaar maakt alles klaar ;These entries were added by: dewaelheyns(a)gmail.com - http://users.telenet.be/wdew/ ;Info over de afkortingen {d} {m} {e} {y} ... op http://users.telenet.be/wdew/Basis%20PTB/BasisNL.htm ;http://users.skynet.be/bk260689/ ;http://www.wirtzfeld.be/hetwonderlijkeweer/oude.htm ;http://www.weeramateur.nl/indexnl.htm ;http://www.weerstationlosser.nl/index.php?pid=36 ;Boek: 366 Heiligendagen - ISBN 90-6657-072-5 ;Boek: De weerkalender volgens eeuwenoude spreuken - ISBN 90-4390-099-0 ;http://www.pidor.nl/merkeldag.htm ;http://plantaardigheden.nl/kalender/index.htm